• Hoe zit het met herpes?
  • Hoe zit het met herpes?

Hoe zit het met herpes?

Leestijd
5 minuten
Tot nu toe gelezen

Hoe zit het met herpes?

di, 11/14/2017 - 12:05

Herpes behoort tot een groep virussen die we maar al te goed kennen. Het betreft hier een zogenaamd DNA-virus, wat wil zeggen dat het niet om een levend iets gaat maar om een “brokje” DNA, dat in de kern van bepaalde cellen kan binnendringen en levenslang aanwezig blijven. Er zijn diverse varianten van. Bij de mens kennen we bijvoorbeeld waterpokken, gordelroos en de beruchte koortslip. Herpes is veelal diersoortspecifiek, tussen verschillende diersoorten dus niet overdraagbaar. Ook de hond kent een variant.

Het gaat hier om het Caniene Herpes Virus (CHV). Er gaan veel verhalen de ronde over dit virus: zo zou 50% van de kennels besmet zijn, zouden dieren besmet raken door natuurlijke dekking en moeten alle nesten op hoge temperatuur gelegd worden.
En onlangs brak er bijna internationale paniek uit toen het vaccin tegen Caniene Herpes tijdelijk niet verkrijgbaar was. Fokkers zagen in gedachten hun nesten al een jammerlijke dood sterven, iets dat overigens mee bleek te vallen: het aantal gevallen van CHV leek niet hoger of lager te zijn dan mét vaccinaties. De paniek was dus blijkbaar wat onnodig. Het riep wel vragen op over hoe het nu werkelijk zit met deze ziekte.

Professor doctor Hans Nauwynck, viroloog aan de Universiteit van Gent, mag als absolute specialist worden gezien. Hij legt uit: “Bij het allereerste contact geeft dit virus een zeer actieve besmetting. Dan is het besmette dier zelf ook behoorlijk besmettelijk (2-3 weken). Duidelijke symptomen worden enkel gezien bij jonge pups tijdens hun eerste levensweken, wat zelfs aanleiding kan geven tot sterfte. CHV staat erom bekend dat het zich tijdens deze fase terugtrekt in het trigeminale ganglion, een zenuwknoop in het midden van het hoofd. Vervolgens wordt het inactief. Het blijft in latente toestand tot er een heractivatie plaats vindt, verspreidt het zich opnieuw naar de bovenste ademhalingswegen. Daar zal het gedurende enkele dagen vermeerderen en uitgescheiden worden.”
Maar dat blijkt niet direct een reden voor paniek: zo’n heractivatie is vele malen minder agressief en daarmee ook vele malen minder besmettelijk. Bij mensen is een uitbraak vaak prima herkenbaar: er ontstaat bijvoorbeeld een koortslip. Maar hoe erg is het eigenlijk als een hond drager is van het herpesvirus?

Professor Nauwynck ergert zich nogal aan alle verhalen: “Er wordt zoveel gezegd. Jaarlijks stel ik de diagnose bij een paar nesten pups tijdens hun eerste levensweken. De oorzaak is te zoeken bij de zeer sterke gevoeligheid van pups tijdens de eerste levensweken en de afwezigheid van antistoffen in de biest van de teef waardoor de pups niet beschermd worden na het opnemen van de biest (antistoffen in de biest worden via de darm naar het bloed van de pup gepompt). Dus een seronegatieve status van de teef is een gevaarlijke situatie. Vandaar dat men het beste kan vaccineren bij seronegatieve teven.
Wanneer een teef seropositief is, lees antistoffen heeft, dan worden de pups volledig beschermd via de antistoffen die in de biest komen. De relatie met vruchtbaarheidsstoornissen is zwaar overdreven. Ik heb in het verleden nagegaan in hoeverre tijdens dekking teven geïnfecteerd worden door een seropositieve reu. Tijdens 30 dekkingen werd dit niet teruggevonden, dus verwaarloosbaar. Vruchtbaarheidsproblemen worden gemakshalve toegewezen aan Caniene Herpes, maar veelal liggen hier niet-infectieuze oorzaken aan de basis (bv. slecht tijdstip van dekking/inseminatie, slecht sperma van de reu). Vruchtbaarheidsexperten zouden veel meer moeten geraadpleegd worden bij dergelijke problemen om te komen tot een gerichte oplossing.”

Als een eigenaar van een reu vraagt om de serostatus van de teef te laten testen, is de fokker natuurlijk net zo gerechtigd dat ook van de reu te vragen.

Maar vooruit, laten we er dan vanuit gaan dat een fokker een immune, seropositieve teef heeft. Of een immune, seropositieve reu. Die dieren scheiden meestal geen virus uit. Enkel bij een zeldzame reactivatie kan het virus eventueel overgedragen worden. Als beide dieren immuun zijn dan heeft dit meestal geen rampzalige gevolgen. Als een eigenaar van een reu vraagt om de serostatus van de teef te laten testen, is de fokker natuurlijk net zo gerechtigd dat ook van de reu te vragen. Als beide drager zijn, is er niets aan de hand. Sterker nog, dan beschermt de teef haar pup: ze is immers drager en heeft daardoor antistoffen. Is één van beide niet seropositief voor het virus, dan is er nog steeds niets aan de hand. Nauwynck: “Als er al besmetting plaatsvindt tijdens de dekking, dan is dat zelden via de geslachtsorganen. In heel mijn carrière heb ik er talloze malen onderzoek naar gedaan en nooit besmetting op die plaats gevonden. Welnee, de meest besmettelijke delen zijn de neus en bek. Mocht er dus een besmetting plaatsvinden dan komt dat vrijwel altijd door het likken van elkaars bek. Niet zozeer door de copulatie.”

 

Nauwynck: “Een omgeving is meestal niet besmettelijk. Ook niet als iemand een drager heeft. Enkel bij een eerste besmetting en in mindere mate bij heractivatie zijn dieren infectieus en kan in de omgeving tijdelijk infectieus virus aanwezig zijn. Besmetting vindt vooral plaats tussen dieren door contact, via speeksel en neusslijm. Niet zozeer via de grond of besmette materialen. Het virus sterft direct af in de buitenlucht. Dus als mensen willen ontsmetten moeten ze dat vooral doen, maar tegen herpes is dit niet zo belangrijk. Verder is het virus gemakkelijk te vernietigen. Simpele zepen helpen dit virus al om zeep.”

Testen: Professor Nauwynck ziet het probleem hiervan niet: “Een dier dat drager is, test positief. Die hoef je dus niet te enten. Een dier dat negatief test kun je het beste wel enten.”
Enten is dus uiterst zinvol voor dieren die seronegatief zijn. Wie de serostatus zeker wil weten zal moeten testen. Natuurlijk is een entreactie altijd mogelijk, benadrukt de professor. Het blijft een vaccinatie. Maar de kans dat de teef aborteert of niet opneemt vanwege deze vaccinatie is te verwaarlozen.

Stel nu dat een teef een drager en seropositief is, hoe gevaarlijk is dit dan voor haar geboren pups? Allereerst stelt de professor dat een dergelijke teef zeker niet uit de fok moet worden gehaald. Sterker, zij beschermt haar pups via de antistoffen in de biest. Tenzij natuurlijk het virus actief wordt tijdens de dracht, maar zelfs dan zijn de risico’s niet groot, want zoals al eerder werd aangegeven is de heractivatie altijd vele malen minder ernstig dan een eerste besmetting en zit de beperkte replicatie bij de teef vooral ter hoogte van de bovenste ademhalingswegen. Pups die antistoffen krijgen van die teef zijn beschermd tegen een infectie, mocht het virus toch overgedragen worden.

Een teef die drager is, hetzij door enting, hetzij door besmetting, beschermt haar puppen via de biest; zij moet dus zeker niet uit de fok gehaald worden. 

Maar stel nu dat een seronegatieve teef besmet raakt op het einde van de dracht of kort na de partus. Wat dan? Inderdaad, dan is er een groot risico dat de pups besmet raken en ziek worden.
En als je dan merkt dat de pups besmet zijn, wat dan? Daar ziet professor Nauwynck het somber in: “Op het moment dat de pups ziek worden en je dat merkt, het moment van eindeloos piepen en huilen dus, is het al te laat. Het piepen is een signaal dat de laesies in de bloedvaten al aanwezig zijn. En dan is het dus te laat. Voor een nest is het de eerste week zaak goed te letten op een juiste omgevingstemperatuur. Zo moet de temperatuur op 26-28 graden gehouden worden. Een lage omgevingstemperatuur activeert de virusvermeerdering in de pups.” 

Het is frustrerend dat er geen medicatie is tegen dit probleem en dat roept de vraag op of de medicatie die er voor humane varianten van dit virus zijn, niet ook bruikbaar zouden kunnen zijn voor honden. Maar daarvan kan geen sprake zijn, vindt professor Nauwynck: “Humane medicatie is ontwikkeld voor mensen, en niet voor dieren. Dat toch gaan toepassen op honden is bepaald niet zonder risico en de werkzaamheid kan zeker niet gegarandeerd worden. Verder helen de laesies niet door het gebruik van antivirale middelen.”
En nu we het toch over medicatie hebben, hoe zit het eigenlijk met dragers van herpes die medicatie voor andere dingen krijgen? Heeft dat risico’s? “Corticosteroïden staan erom bekend dat zij latente infecties triggeren. Dragers van herpes kunnen dus een heractivatie van het virus krijgen ingeval zij bijvoorbeeld cortico’s krijgen voorgeschreven.” Maar dat lijkt niet iets om je grote zorgen over te maken voor het dier zelf: de heractivatie is zoals eerder gezegd niet bijzonder heftig.
Wel is het gevaarlijk wanneer pasgeboren pups afkomstig van seronegatieve teven in de omgeving aanwezig zijn. Bij contact met een behandeld dier dat virus uitscheidt kan het virus overgedragen worden en leiden tot infectie en ziekte bij de pups. Een goede scheiding van moeder en pups van de rest van de groep is hierbij dus aan te raden.

De zorgen over herpes en de gevolgen daarvan lijken kortom een stuk minder dramatisch dan veel fokkers vrezen. Natuurlijk is het zaak te zorgen dat alles zo optimaal mogelijk is als er een nest gefokt wordt. Een optimale opvolging van drachtige teven is uiterst belangrijk: ze moeten in het bloed beschikken over antistoffen (door eerdere infectie of vaccinatie) om via de biest de pups te kunnen beschermen. Het bepalen van de serostatus en gericht vaccineren is dan ook de boodschap. Het niet langer beschikken over het vaccin zou een spijtige zaak zijn, maar zal zeker niet leiden tot desastreuze gevolgen voor de hondenfokkerij. Tenslotte, voor het vaccin op de markt kwam werden er ook honden gefokt.

dossier