Stenose is beter selectiecriterium voor kortsnuiten
Sinds een aantal maanden kent Nederland de neuslengte-index als indicator of er wel of niet met brachyocefale honden gefokt mag worden. Honden die niet voldoen aan die standaard mogen niet voor fok ingezet worden.
Rood geldt voor honden met een snuitlengte korter dan een derde van de schedel. Fokken met deze honden is per direct verboden. Oranje is van toepassing op honden met een snuitlengte van een derde tot de helft van de schedel. Hiermee mag voorlopig nog wel worden gefokt als ze voldoen aan andere criteria die aan het fokken gesteld worden. 'Groene' honden hebben een snuit die qua lengte minimaal de helft van de schedel is. Hiermee mag gewoon gefokt worden.
Een recent gepubliceerd Deens onderzoek –weliswaar onder slechts 89 honden- weerspreekt dit criterium en komt met een ander criterium. Het meten van de snuitlengte wordt weliswaar wereldwijd vaker gebruikt als maatstaf voor het risico op het brachycefale syndroom, maar, stellen onderzoekers Eva-Marie Ravn-Mølby en collega’s, “Geen enkel gepubliceerd onderzoek heeft echter geëvalueerd of objectieve metingen van de problematische anatomische afwijkingen de mate van functionele achteruitgang weerspiegelen. Het is de functionele impact van de patho-anatomie die het dagelijks leven van de individuele hond beïnvloedt en die daarom in focus moet zijn.(…) Een korte snuit op zichzelf lijkt daarom geen belangrijke risicofactor voor BS te zijn wanneer deze wordt geëvalueerd binnen het bereik van lengtes die worden vertegenwoordigd binnen de Franse bulldogpopulatie.” Overigens spreken de onderzoekers hier alleen over BS (BOAS), niet over andere gezondheidsproblemen die door een korte snuitlengte worden veroorzaakt zoals zweren tussen de huidplooien etc.
Als BS dan niet met snuitlengte samenhangt, althans niet zoveel als nu soms wordt voorgesteld, waarmee hangt het dan wel samen? Recente studies hebben verschillende andere risicofactoren geïdentificeerd, waaronder geslacht, body condition score (BCS) en externe morfometrische kenmerken, waaronder de nekomtrek (NG) en mate van neusgatstenose (NS). De auteurs van dit onderzoek keken vervolgens naar de mate van invloed van deze morfologische kenmerken op het ontstaan van BS. Om precies te zijn, de hoogte (H), neklengte (NL), nekomtrek (NG), de nek-lengte-nek-omtrekverhouding (NLGR), snuitlengte (ML), schedellengte (CL), craniofaciale verhouding (CFR), neusgatstenose (NS), BCS en lichaamsgewicht (W) werden gemeten en geclassificeerd.
Vervolgens werd de mate van BS bij de hond gerangschikt volgens de BSF-methode. Deze score is een continue variabele berekend op basis van 16 beoordelingen van het bovenste luchtweggeluid en de aanwezigheid van ademnood in rust tijdens en na een submaximale inspanningstest en na een herstelperiode van 15 minuten. De aanwezigheid van ademnood en intermitterend geluid gaf een score van 1, terwijl continu abnormaal bovenste luchtweggeluid een score van 2 opleverde. De scores werden opgeteld om een totale score voor elke hond te genereren variërend van 0-32.
Wat bleek: NLGR, ML, CFR, NG, geslacht, NS, overgewicht en afgelegde afstand tijdens de test waren allemaal gecorreleerd met de BSF-score. Er werd geen significante correlatie gevonden met NL, CL, W, H, leeftijd of al dan niet gecastreerd zijn. Uit de analyse van alle gegevens bleek dat vooral NG (nekomtrek) en NS (neusgatstenose) hebben bijgedragen aan het best passende model voor analyse. Het model suggereerde dat NS de grootste impact had op de BSF-score met 10,59 toegevoegd aan de score als de hond ernstige stenotische neusgaten (graad 4) had in plaats van open (graad 1) of mild stenotisch (graad 2), of een extra 8.45 als de neusgaten matig stenotisch waren (graad 3). NS alleen zou 32% van de variatie in BSF-scores kunnen verklaren, terwijl 4% kan verklaren.
Hoewel BSF-scores niet als een definitief diagnostisch hulpmiddel kunnen worden beschouwd, is aangetoond dat ze de ernst van BS weerspiegelen. Om de functionele karakterisering te ondersteunen, zijn ook inspanningen gedaan om de fenotypische kenmerken te identificeren die het hoogste risico vormen. Aangezien het acute en chronische ademnood inherent aan honden met BS lijkt toe te nemen met een afnemende snuitlengte, kan worden aangenomen dat ML (muzzle-length, snuitlengte) en CFR (craniofaciale verhoudingen) risicofactoren zijn. Er is echter tegenstrijdig bewijs over de impact van deze conformationele kenmerken op de ontwikkeling van het syndroom. In overeenstemming met een ander onderzoek naar Franse bulldogs vonden de Deense onderzoekers hier geen significant effect van ML, terwijl NS 32% van de variatie in BSF-scores verklaarde
Specifiek in dit onderzoek werd ook gekeken wat het effect zou zijn op de genetische variatie bij de Franse Bulldog als je honden van fok gaat uitsluiten. Als je honden met graad 3 en 4 van de fok zou uitsluiten, zeggen de onderzoekers, zou maar liefst 81% van alle Franse bullen buiten de fokpopulatie vallen. Daarmee loop je het risico, aldus de onderzoekers, dat je de genetische variatie vermindert. Zou je nog wel fokken met graad 3 stenose, dan wordt ca. 50% van fok uitgesloten.
Op zich zou je daarmee beslist een probleem verhelpen, namelijk dat van BOAS. Alleen, zo menen de onderzoekers, “het gemiddelde niveau van genetische diversiteit in de Franse bulldogpopulatie is vergelijkbaar met veel andere zuivere hondenrassen, wat betekent dat selectie voorzichtig moet worden uitgevoerd, terwijl ook rekening wordt gehouden met andere gezondheidsaspecten. Het ras heeft een hoge prevalentie van bijvoorbeeld dystocia (geboorteproblemen) en thoracale wervelafwijkingen (hemivertebrae) waarvan beide ernstige problemen zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie.”
Oftewel, ga je het ene probleem niet voor het andere probleem inruilen? De onderzoekers menen dat een minder strenge fokselectie –dus honden met graad 3 niet uitsluiten- een betere oplossing zou zijn. Maar ze zien ook dat door zo te gaan fokken, het BS-probleem niet op korte termijn wordt opgelost, maar eerder een lange termijn doel wordt. “Dit zou tot vooruitgang leiden, zij het in een zeer traag tempo, omdat honden met matig stenotische neusgaten een negatieve invloed op de vooruitgang zouden hebben. Langzame vooruitgang moet echter worden geaccepteerd om een verwoestende vermindering van de genetische diversiteit binnen het ras te voorkomen.”
dossier