• Hondenmens? Het zit in uw genen
Leestijd
2 minuten
Tot nu toe gelezen

Hondenmens? Het zit in uw genen

Mon, 05/20/2019 - 16:57

Bent u een uitgesproken hondenmens? Of eigenlijk helemaal niet (al is het dan wel leuk dat u toch op deze site komt). Maar, of u nu gek bent op honden of juist niet, dat ligt niet aan u, maar is genetisch bepaald. Uw liefde voor uw hond zit in de genen, of niet..


Dit artikel is een premium-artikel,beschikbaar voor abonnee's van ons blad en website-abonnee's. Het vervolg van dit artikel kunnen abonnees lezen.

Wilt u toegang, kijk dan hier voor de mogelijkheden


 


Tenminste, dat zegt onderzoeker Tove Fall van de Universiteit van Uppsala. Hij onderzocht met collega’s het verband tussen erfelijkheid en hondenbezit met de hulp van meer dan 35.000 tweelingparen uit het Zweedse tweelingregister. De onderzoekers ontdekten dat identieke tweelingen, in veel grotere mate dan tweeledige tweelingen, ofwel een hond ofwel helemaal geen hond hebben.

Tove Fall zegt hierover tegen een Zweedse krant: “Ik begon met het onderzoek  omdat ik wil begrijpen waarom we zien dat hondenbezit in Zweden verband houdt met een betere gezondheid. Maar nu begrijp ik ook dat er een enorme interesse is vanuit veel andere gebieden. Bijvoorbeeld in de archeologie, waar men kijkt naar de domesticatie van de hond. Is het zo dat sommige mensen door de eeuwen heen gemakkelijk met dieren samen konden werken dan anderen?”

De onderzoeksresultaten tonen aan dat de genen voor meer dan vijftig procent het eigendom van hondenhonden kunnen verklaren. Maar volgens Tove Fall zijn de erfelijkheidsberekeningen contextafhankelijk. Dit betekent dat bijvoorbeeld omgevingsfactoren, zoals bijvoorbeeld wetten en normen, erfelijkheid meer of minder belangrijk kunnen maken als factor bij het krijgen van een hond. Met andere woorden, de resultaten uit Zweden zijn niet zo maar 1-2-3 te vergelijken met de Nederlandse, Belgische of nog andere situaties. Ook de periode in de geschiedenis, de tijd waarin het speelt, is van belang.

Fall onderzoeht de gegevens uit de jaren 2001 tot 2016 van de nationale hondendatabanken en vergeleek deze met de gegevens uit het tweelingenregister voor iedereen geboren tussen 1926 en 1996. De definitieve dataset omvatte 85.542 tweelingen uit 50.507 tweelingparen (eeneiig) waarbij informatie over beide tweelingen beschikbaar was in 35.035 paren. Er werden modellen ontwikkeld om omgevingsfactoren als opvoeding en leefomgeving te meten, los van erfelijkheid. Zo ontdekte Fall dat genetische factoren in grote mate hebben bijgedragen aan het bezit van honden, waarbij de erfelijkheidsfactor rond de 57% voor vrouwen en 51% voor mannen is. Een effect van omgevingsfactoren werd alleen waargenomen in de vroege volwassenheid. Hondenbezit in je volwassen jaren is dus sterk genetisch bepaald.

Verder denken de onderzoekers dat genetische variatie (bij mensen) kan hebben bijgedragen aan ons vermogen om honden en andere dieren te domesticeren. Wel willen ze de zogeheten pleiotrope effecten nog verder onderzoeken. Pleiotrope effecten zijn die effecten waarbij 1 enkel gen verantwoordelijk is voor meerdere fenotypische effecten. Fall en collega’s zijn vooral benieuwd hoe het komt dat hondenbezitters vaak gezonder zijn (bewezen!) dan niet-hondenbezitters, en of dit mogelijk ook te maken heeft met de genen, is datzelfde gen dat ons tot hondenmens maakt ook verantwoordelijk voor onze betere gezondheid?

Uit eerder onderzoek is gebleken dat het houden van huisdieren tijdens de kinderjaren wordt geassocieerd met een positievere houding ten opzichte van huisdieren in de volwassenheid, oftewel, wie als kind dieren heeft heeft die vaak ook als volwassene. Een onderzoek met 14.663 kinderen uit Engeland, de Avon Longitudinal Study of Parents and Children (ALSPAC), toonde aan dat moeders die huisdieren hadden tijdens hun jeugd een sterke voorspellende factor waren voor het bezit van huisdieren bij hun kinderen op volwassen leeftijd; de ervaring van de vader werd niet onderzocht. In dit Zweedse onderzoek was de geschatte bijdrage van gedeelde omgevingsfactoren klein (de moeder met huisdieren dus) en alleen gedetecteerd bij heel-jongvolwassenen. De Zweedse resultaten geven dus aan dat eerder gerapporteerde associaties van het houden van huisdieren in de kindertijd en de volwassenheid waarschijnlijk deels worden veroorzaakt door de gedeelde genetische variatie tussen ouders en hun kinderen.

Het onderzoek heeft niet bepaald welk gen betrokken is bij. Net als andere persoonlijkheidsgerelateerde kenmerken verwachten de onderzoekers dat het een factor is die door meerdere genen wordt overgedragen. Of het hebben van dit gen ook een overlevingsfactor was in onze vroege geschiedenis, een natuurlijke selectie, de onderzoekers denken van niet. Hoewel het in de literatuur onduidelijk is of er persoonlijkheidsverschillen bestaan tussen eigenaren van gezelschapsdieren en niet-gezelschapsdieren, zijn er een aantal studies die wijzen op verschillen in persoonlijkheid tussen mensen die katten en eigen honden bezitten. Zo zijn hondenbezitters vaak “aangenamer” en meer consciëntieus dan kattenmensen, en is hun risico op hart- en vaatziektes lager. Wellicht, zo menen de onderzoekers, zouden we met bepaalde etnografische onderzoeken kunnen nagaan of “een gen voor hondenbezit” echt van belang is geweest in onze evolutie

 

bron

Evidence of large genetic influences on dog ownership in the Swedish Twin Regis…