Therapiehonden geen effect op angst bij tieners
Therapiehonden worden steeds vaker ingezet om mensen “te laten ontspannen”, zich beter te laten voelen. In de pre-coronaperiode werden onder meer pups gebruikt voor gestresste studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Het zou helpen, beweren veel mensen. Maar nieuw onderzoek van het toonaangevende Tufts ziet helemaal geen effect als honden worden gebruikt voor stressreductie bij studenten.
Een onderzoeksteam van Tufts University onder leiding van ontwikkelingspsycholoog Megan Mueller deed het onderzoek. Op basis van eerder onderzoek stelden de onderzoekers de hypothese op dat twee mechanismen het vermogen van therapiehonden om stress te verminderen kunnen beinvloeden: sociale steun en door het aanraken van de honden. De onderzoekers waren ervan overtuigd dat interactie met therapiehonden de angst zou doen afnemen, maar ze probeerden de impact van aanraking en sociale ondersteuning apart te onderzoeken. Verder wilden de onderzoekers zich concentreren op gestreste adolescenten, aangezien er weinig onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van dierondersteunde therapieën bij deze leeftijdsgroep.
Nadat ze waren gematcht voor hun basisstress/angstniveu, werden 68 tieners tussen 13 en 17 jaar in een van de twee therapiehondengroepen of een controlegroep zonder honden geplaatst. Alle proefpersonen kregen vervolgens een reeks taken die psychologen gebruiken om stress bij kinderen op te wekken - de Trier Social Stress Task for Children. De eerste fase van de taak was een acclimatiseringsperiode van 20 minuten waarin het onderzoek werd uitgelegd en de proefpersonen een foto van hun therapiehond kregen. Gedurende deze tijd maten de onderzoekers hun baseline stressniveaus.
Daarna begon het stressvolle deel van de studie. Het duurde 15 minuten. Eerst kregen de proefpersonen vijf minuten de tijd om een korte toespraak over een aspect van de geschiedenis voor te bereiden. Ze hadden aarna vijf minuten om hun toespraak te houden. Meteen na de toespraak moesten ze een hoofdrekentaak voltooien Aan het einde van de sessie hadden de tieners een herstelperiode van 30 minuten waarin ze een documentaire op een Ipad konden bekijken..
- De onderzoekers gebruikten drie metingen om veranderingen in angst tijdens de sessie te beoordelen. Zelfgerapporteerde angst werd beoordeeld door de proefpersonen te vragen hoe ze zich voelden met behulp van zes woorden op een driepuntsschaal (bijvoorbeeld 'heel kalm', 'kalm', 'niet kalm').
- Fysiologische reactiviteit werd beoordeeld door polsbandsensoren die de hartslag van de proefpersonen en de elektrische geleidbaarheid van de huid maten, een maat voor zweten.
- Cognitieve prestaties werden gemeten door het aantal fouten te tellen dat de proefpersonen maakten tijdens de hoofdrekentest.
Elke tiener werd willekeurig toegewezen aan een van de drie groepen. In alle drie de omstandigheden was er tijdens de sessie een hondengeleider in de kamer met de proefpersoon.
- De Social Interaction Group: in deze toestand voerden de proefpersonen de stresstaken uit in aanwezigheid van een getrainde therapiehond en zijn geleider. De hond lag naast de proefpersoon op de grond. De tieners konden met de hond praten, maar kregen te horen dat ze hem niet mochten aanraken.
- De Social Plus Touch-groep: in deze toestand zat de therapiehond in een stoel naast de proefpersoon. De kinderen kregen te horen dat ze de hond tijdens de sessie konden aanraken en ermee konden praten.
- De No-Dog Control Group: In de controleconditie werd een knuffelhond in de stoel naast de kinderen geplaatst. De "handler" was ook in de kamer.
de onderzoekers verwachten dat vergeleken met de controlegroep de tieners in de twee therapiehondengroepen lagere zelfgerapporteerde angstscores en lagere fysiologische stressindicatoren (hartslag en huidreactie) zouden hebben en minder fouten zouden maken bij de hoofdrekentaak
De tweede hypothese was dat proefpersonen die hun therapiehond mochten aanraken, lagere angst- en stressscores zouden hebben dan de deelnemers die met hun therapiehond konden praten maar er geen fysieke interactie mee mochten hebben.
Zoals verwacht leverde de tests stress op bij de tieners. De angstniveaus van de proefpersonen daalden een beetje tijdens de eerste 30 minuten durende baseline-fase, maar ze schoten onmiddellijk omhoog tijdens de vijftien minuten waarin ze hun toespraken voorbereidden en hielden en de rekentest voltooiden. Tijdens de herstelperiode van 30 minuten gingen hun scores terug naar het basisniveau. Verhogingen en verlagingen van de hartslag van tieners en huidreacties vertoonden over het algemeen hetzelfde patroon. De grote verrassing was dat de therapiehonden absoluut geen invloed hadden op de stressniveaus. De zelfgerapporteerde angstscores, de hartslag, de rekenfouten, er was geen verschil. Kortom, interactie met een therapiehond was niet effectief in het verminderen van kortetermijnangst bij tieners. “In tegenstelling tot onze hypothesen, was er geen overtuigend bewijs dat de aanwezigheid van een echte hond, met of zonder de mogelijkheid om hem aan te raken, angst, autonome activiteit of verbeterde cognitieve prestaties verminderde. "
Recent eerder onderzoek liet ook al zien dat de effecten van therapiehonden niet overtuigend waren. Bijvoorbeeld een grote gerandomiseerde controlestudie op meerdere locatiesontdekte dat interactie met therapiehonden geen invloed had op de angstniveaus van kinderen die kankerbehandelingen ondergingen. Onderzoekers van de Virginia Commonwealth University rapporteerden dat bezoeken aan therapiehonden de pijn en angstgevoelens van in het ziekenhuis opgenomen kinderen niet verminderden. En, in een recente publicatie, ontdekten Britse onderzoekers dat bijna de helft van de 39 onderzoeken naar de impact van door honden ondersteunde interventies in instellingen voor langdurige zorg geen impact vonden van bezoeken van therapiehonden.
Dat eerdere onderzoeken wel effect aantoonden, zou te maken hebben met de bias. De onderzoeken waren niet correct gedaan, en onderzoeken die geen effect aantoonden zouden niet gepubliceerd worden.