• Het genetische geheim achter onze sociale huishonden
Leestijd
3 minuten
Tot nu toe gelezen

Het genetische geheim achter onze sociale huishonden

jeu, 07/20/2017 - 16:03

Het verloop van de domesticatie van onze hedendaagse huishond is grotendeels bekend. De ooit wilde dieren zochten vele tienduizenden jaren geleden contact met de mens en door middel van selectie werden de daaropvolgende generaties honden steeds beter aangepast aan wat de mens wilde zien. Alleen de meest sociale dieren konden samenleven met de mens, waardoor de hond als diersoort steeds socialer en vriendelijker werd. Het uiteindelijke resultaat is misschien wel het duidelijkst zichtbaar in rassen als de Labrador en Golden Retriever, die bekend staan om hun vrolijke en vriendelijke inborst. Als een hond van zo’n ras niet iedereen als een lang verloren vriend begroet lijkt het geen heel rastypisch exemplaar.

Nu is er ook meer bekend over de genen die ten grondslag lijken te liggen aan dit gedrag. En wat blijkt? Het zijn dezelfde genen die bij de mens een verstandelijke beperking veroorzaken. De Universiteit van Princeton publiceerde onlangs een onderzoek waarin een verband werd gevonden tussen de genetica van honden en mensen met het Williams-Beuren syndroom. Bij dit syndroom ontbreken er een aantal genen. Nu blijken dezelfde genen bij honden wel aanwezig, maar aangetast. Dit is mogelijk een verklaring voor de sociale en open inborst van de hond, want het Williams syndroom wordt gekenmerkt door een opvallend sociaal en lief karakter.

Patiënten met het Williams syndroom zijn verstandelijk beperkt worden vaak omschreven als lief, toegewijd en vriendelijk. Ook zijn er een aantal uiterlijke kenmerken, waaronder een, zoals door de naamgever J.C.P. Willams beschreven, engelachtig gezicht. Voor het onderzoek werden 18 honden en 10 in gevangenschap gehouden en gesocialiseerde wolven gebruikt. Behalve een studie naar het gedrag van de dieren werd ook hun genetisch materiaal onderzocht en vergeleken. Opvallend was dat twee genen duidelijk verschilden bij de groep honden en wolven. Dit waren de GTF2I en GTF2IRD1, genen die bij de mens verantwoordelijk zijn voor het Williams syndroom.

Al eerder vond. het team van Bridgett VonHoldt, leidster van het onderzoek, een gen dat ook in verband wordt gebracht met het Williams syndroom. Dit gebeurde in een grootschaliger onderzoek in 2010 waarbij het DNA van 225 wolven en 912 honden van 85 verschillende rassen met elkaar werd vergeleken. Een structureel verschil in DNA tussen beide groepen werd toen op een aantal plaatsen gevonden, waaronder het WBSCR17 gen. Bij mensen is in ditzelfde gebied een afwezigheid van belangrijke genen het bewijs voor het Williams syndroom. Hoewel er nog geen conclusies aan verbonden kunnen worden vanwege het lage aantal onderzochte dieren, spreken meerdere onderzoekers van een belangrijke aanwijzing die vraagt om verder onderzoek.

Al lange tijd zijn er veel vragen over de precieze gebeurtenissen rondom de domesticatie van honden. Dit onderzoek kan een belangrijke stap zijn naar het allereerste bewijs van de genetica achter deze domesticatie.

Een moeilijkheid bij dit soort onderzoeken is het verschil tussen gedrag en genetica: fenotype en genotype. Al eerder werden aannames over aangeleerd gedrag bij de huidige hond weggewuifd doordat in gevangenschap levende wolven tot in hoge mate soortgelijk gedrag als huishonden kunnen vertonen. Toch kennen deze wolven niet dezelfde mate van affectie en spontaniteit als mensvriendelijke honden waaronder Retrievers.
Daarom werd in dit onderzoek ook het gedrag van zowel honden als wolven onder de loep genomen. Gekeken werd naar het probleemoplossend vermogen en de cognitieve vaardigheden met behulp van een puzzel, en de reactie op aanwezigheid van een mens. Hierbij hadden de wolven duidelijk minder interesse in de mens, maar hadden wel volop concentratie voor de puzzel. Honden daarentegen brachten meer tijd door in een straal van een meter rondom de mens, maar de puzzel werd grotendeels genegeerd. Pas bij afwezigheid van de mens gingen de honden zich ook concentreren op de puzzel.
Ook in de onderzochte honden en wolven onderling waren verschillen merkbaar. Niet alle honden waren even mensgericht en hypersociaal. Ook hierbij werden bij de extra sociale honden variaties gevonden op deze 3 genen. Er werden verschillende variaties op dit gen gevonden, maar er werden overeenkomsten gevonden in het gedrag van de honden en de variaties die zij bezaten op dit gen.

Deze drie genen zijn later onderzocht in een groep van 201 honden van 13 verschillende rassen. Ook hierbij was er een structureel verschil zichtbaar tussen rassen die van nature (hyper)sociaal en vriendelijk zijn en rassen die afstandelijker behoren te zijn.
De afwezigheid van GTF2I en GTF2IRD1 in muizen werd in een onderzoek al eerder beschreven als oorzaak voor opmerkelijk sociaal gedrag. VonHoldt benadrukt dat sociaal gedrag wordt beïnvloed door vele duizenden genen. Toch zijn deze 3 genen waarschijnlijk van grote waarde bij de ontwikkeling van sociaal gedrag in dieren.

Het is aannemelijk dat een variatie op dit gen er voor zorgde dat de honden destijds geschikter waren voor domesticatie, waardoor er een natuurlijke selectie plaats vond op deze genmutatie. Volgens VonHoldt kan het verklaren waarom de hond zo drastisch is veranderd van wild dier tot de zeer mensgerichte en aanhankelijke huishond van nu. Mogelijk is deze verandering er toch niet zo langzaam in geslopen als ooit werd gedacht, maar waren slechts enkele genmutaties voldoende voor een grote wending in het gedrag en de domesticatie van honden.

bron

Bron: Science magazine

Bron: NYT Science